Wij Capabelen Staat in haar proza de taal centraal, in haar poëziedebuut is Laura Broekhuysen op zoek naar een verhaal: verbindingen tussen personages, tussen generaties, tussen een werkelijke en een fictieve ik, tussen IJslandse sagen en dagelijks leven, tussen moeder en vrouw, herinnering en voorstelling. Toch blijft de verhaallijn onbenaderbaar, manifesteert die zich als iets wat per definitie niet toe te eigenen is. Hoe capabel ook, de plot zal je ontglippen, al had je ogen in je ellebogen, oren in elke porie. |
Mensuren De winkel is je vertrouwd, monter koers je tussen de schappen. Je bent vergeten dat het een ander filiaal is: alles ligt waar het hoort, maar centimeters uit het lood, je blijft misgrijpen, zoals je valsspeelt op een viool met een afwijkende mensuur, je wankelt als de muur een fractie te laat, te vroeg op je afkomt, slaat hellend hoeken om die graden scherper, stomper zijn. Of is het je haast? De vrouw naast de vrieskist, levensgroot, is je achteropgekomen. Je herkent haar ternauwernood: het geluid van haar aarzelen blijft stilstaan in je oren. Kijk maar over je schouder, ze zal zeggen dat je niets veranderd bent — materie met een geheugen dat zal terugfloepen in haar trouwelijke staat zodra zij het folie eraf trekt, ratst — je schrikt als ze haar handen voor je ogen vouwt. Rara! Ze laat haar vingers dwarrelen. Mijn handen, hoor je haar zeggen, of je haar handen dan niet herkent? Je hebt je die stem voor de geest gehaald, in ditzelfde register, hooguit een microtoon ernaast. Ze stuurt haar boodschappenkar om je heen. Nu kijkt ze je aan, zoals men in slow motion botst. De wereld draaide, om zijn as, rond de zon, maar zelf ben je, snel als het licht, zeventien gebleven. Ze zegt: Ik kom hier nooit. Ze heeft het kapsel van een tweelingzus, gespeeld door dezelfde actrice; ze lijkt wat minder ruimte te beslaan, maar of het nu geldt van links naar rechts of van boven naar beneden? Je zegt dat je hier dagelijks boodschappen doet, herinnert je dan dat dat niet zo is, maar rectificeert je uitspraak niet. Ze zet een stap dichterbij en wil je omhelzen, je staat net iets verder van haar af dan ze dacht, of stond je juist wat dichterbij — je proeft haren. Ze vraagt hoe het gaat. Het gaat je goed. Je hebt kinderen. Je noemt ze op. Haar filtrum herinner je je rimpelloos, de contouren van neusbrug en bovenlip scherp, gestift vermiljoen, de spatielengtes tussen haar woorden — je was vergeten hoe minutieus je haar in kaart bracht. Ze laadt twee liter karnemelk in haar kar. Ze vertelt waar ze werkt. Daar fiets je wel eens langs. Ze vraagt nog, je staat al bij de kassa, of je zou afstappen als je haar zou zien. Op straat herken je niets. Als je ter oriëntatie je hoofd in je nek legt, vang je een laatste glimp van een maan die afneemt, opraakt, een sikkel zo dun als een schrikkelseconde. uit: Wij capabelen (2022) |
This free website was made using Yola.
No HTML skills required. Build your website in minutes.
Go to www.yola.com and sign up today!
Make a free website with Yola